falsifiëren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | falsifieer | falsifieerde | heb gefalsifieerd |
jij, je, u | falsifieert | falsifieerde | hebt gefalsifieerd |
hij, zij, het | falsifieert | falsifieerde | heeft gefalsifieerd |
wij | falsifiëren | falsifieerden | hebben gefalsifieerd |
jullie | falsifiëren | falsifieerden | hebben gefalsifieerd |
zij, ze | falsifiëren | falsifieerden | hebben gefalsifieerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Falsifiëren with some of the pronouns.
- Ik falsifieer documenten.
- Jij falsifieert bewijsmateriaal.
- Hij/zij falsifieert de gegevens.
- Wij falsifiëren de resultaten.
- Jullie falsifiëren de verslagen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Falsifiëren with some of the pronouns.
- Ik falsificeerde documenten.
- Jij falsificeerde bewijsmateriaal.
- Hij/zij falsificeerde de gegevens.
- Wij falsificeerden de resultaten.
- Jullie falsificeerden de verslagen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Falsifiëren with some of the pronouns.
- Ik heb documenten gefalsifieerd.
- Jij hebt bewijsmateriaal gefalsifieerd.
- Hij/zij heeft de gegevens gefalsifieerd.
- Wij hebben de resultaten gefalsifieerd.
- Jullie hebben de verslagen gefalsifieerd.