tatoeëren

Conjugations List of Tatoeëren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktatoeëertatoeëerdeheb getatoeëerd
jij, je, utatoeëerttatoeëerdehebt getatoeëerd
hij, zij, hettatoeëerttatoeëerdeheeft getatoeëerd
wijtatoeërentatoeëerdenhebben getatoeëerd
jullietatoeërentatoeëerdenhebben getatoeëerd
zij, zetatoeërentatoeëerdenhebben getatoeëerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Tatoeëren with some of the pronouns.

  • Ik tatoeëer een draak op zijn arm.
  • Jij tatoeëert bloemen op je been.
  • Hij tatoeëert een anker op zijn borstkas.
  • Zij tatoeëren een vogel op hun pols.
  • Wij tatoeëren een hartje op onze vinger.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Tatoeëren with some of the pronouns.

  • Vroeger tatoeëerde ik geometrische patronen.
  • Toen tatoeëerde jij portretten van beroemdheden.
  • Hij tatoeëerde dieren in realistische stijl.
  • Zij tatoeëerden tribals op hun rug.
  • Wij tatoeëerden symbolen van vrijheid en liefde.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Tatoeëren with some of the pronouns.

  • Ik heb een vlinder getatoeëerd op haar rug.
  • Jij hebt een leeuw getatoeëerd op je schouder.
  • Hij heeft een roos getatoeëerd op zijn enkel.
  • Zij hebben een ster getatoeëerd op hun nek.
  • Wij hebben een schedel getatoeëerd op onze arm.