zuidelijken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zuidelijk | zuidelijkte | ben gezuidelijkt |
jij, je, u | zuidelijkt | zuidelijkte | bent gezuidelijkt |
hij, zij, het | zuidelijkt | zuidelijkte | is gezuidelijkt |
wij | zuidelijken | zuidelijkten | zijn gezuidelijkt |
jullie | zuidelijken | zuidelijkten | zijn gezuidelijkt |
zij, ze | zuidelijken | zuidelijkten | zijn gezuidelijkt |
PresensBeta
Example presens sentences for Zuidelijken with some of the pronouns.
- We zuidelijken regelmatig af naar de kust voor een dagje strand.
- De vogels zuidelijken in de wintermaanden naar warme oorden.
- Ik zuidelijk graag door het mooie landschap op de fiets.
- Jullie zuidelijken altijd met veel plezier tijdens de zomervakantie.
- De treinen zuidelijken meestal via Utrecht af richting het zuiden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Zuidelijken with some of the pronouns.
- Vroeger zuidelijkten we vaak af naar Zeeland voor een lange strandwandeling.
- Toen ik jong was, zuidelijkte ik regelmatig met mijn ouders naar Duitsland.
- Tijdens onze studententijd zuidelijkten we elk jaar naar een ander land.
- De oude locomotieven zuidelijkten langzaam af via de kronkelige bergpassen.
- In de jaren '80 zuidelijkten veel mensen naar Spanje voor hun zomervakantie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Zuidelijken with some of the pronouns.
- Ik ben afgezuideld naar Zuid-Frankrijk voor mijn vakantie.
- Hebben jullie al eens afgezuideld naar de Belgische Ardennen?
- De vogels zijn al afgezuideld naar hun overwinteringsgebieden.
- Wij zijn vorig jaar afgezuideld naar de Canarische Eilanden.
- De wielrenners zijn afgelopen weekend afgezuideld naar Limburg voor een wedstrijd.