bewandelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bewandel | bewandelde | heb bewandeld |
jij, je, u | bewandelt | bewandelde | hebt bewandeld |
hij, zij, het | bewandelt | bewandelde | heeft bewandeld |
wij | bewandelen | bewandelden | hebben bewandeld |
jullie | bewandelen | bewandelden | hebben bewandeld |
zij, ze | bewandelen | bewandelden | hebben bewandeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Bewandelen with some of the pronouns.
- Ik bewandel de paden in het bos.
- Jij bewandelt nieuwe wegen in je carrière.
- Hij bewandelt zijn eigen weg in het leven.
- Zij bewandelen samen het pad naar succes.
- Wij bewandelen graag de kustlijn tijdens onze vakanties.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bewandelen with some of the pronouns.
- Ik bewandelde vroeger vaak de paden in het bos.
- Jij bewandelde nieuwe wegen in je carrière toen je jonger was.
- Hij bewandelde lange tijd zijn eigen weg in het leven.
- Zij bewandelden samen het pad naar succes gedurende meerdere jaren.
- Wij bewandelden altijd de kustlijn tijdens onze zomervakanties.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bewandelen with some of the pronouns.
- Ik heb de paden in het bos bewandeld.
- Jij hebt nieuwe wegen in je carrière bewandeld.
- Hij heeft zijn eigen weg in het leven bewandeld.
- Zij hebben samen het pad naar succes bewandeld.
- Wij hebben vaak de kustlijn bewandeld tijdens onze vakanties.