brokkelen

Conjugations List of Brokkelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbrokkelbrokkeldeheb gebrokkeld
jij, je, ubrokkeltbrokkeldehebt gebrokkeld
hij, zij, hetbrokkeltbrokkeldeheeft gebrokkeld
wijbrokkelenbrokkeldenhebben gebrokkeld
julliebrokkelenbrokkeldenhebben gebrokkeld
zij, zebrokkelenbrokkeldenhebben gebrokkeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Brokkelen with some of the pronouns.

  • De muur brokkelt langzaam af.
  • Ik brokkel regelmatig mijn crackers in de soep.
  • Het gebouw brokkelt steeds verder af door de erosie.
  • Mijn zelfvertrouwen brokkelt langzaam af door de kritiek.
  • Wanneer het ijs smelt, brokkelen de ijsschotsen af.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Brokkelen with some of the pronouns.

  • Vroeger brokkelde de oude brug bijna elke winter af.
  • Toen ik jong was, brokkelde mijn zelfvertrouwen gemakkelijk af.
  • Het huis dat mijn grootouders hadden, brokkelde langzaam maar zeker af.
  • Elke keer als het stormde, brokkelde er weer wat van de rotswand af.
  • Tijdens de restauratie brokkelde het pleisterwerk van de muren af.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Brokkelen with some of the pronouns.

  • Ik ben al eerder brokken kwijtgeraakt tijdens het transport.
  • Heb je ooit een tand laten brokkelen?
  • Hij is gisteren van de trap gevallen en heeft zijn been gebroken en zijn tand laten brokkelen.
  • We hebben nog nooit zo'n groot stuk rots zien brokkelen.
  • Ze heeft haar nagels laten brokkelen om ze korter te maken.