verhelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verheel | verheelde | heb verheeld;heb verholen |
jij, je, u | verheelt | verheelde | hebt verheeld;hebt verholen |
hij, zij, het | verheelt | verheelde | heeft verheeld;heeft verholen |
wij | verhelen | verheelden | hebben verheeld;hebben verholen |
jullie | verhelen | verheelden | hebben verheeld;hebben verholen |
zij, ze | verhelen | verheelden | hebben verheeld;hebben verholen |
PresensBeta
Example presens sentences for Verhelen with some of the pronouns.
- Ik verheel de waarheid niet.
- Jij verheelt je gevoelens voor haar.
- Hij verhelt zijn ware bedoelingen.
- Wij verhelen onze angsten niet.
- Zij verhelen hun fouten niet.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verhelen with some of the pronouns.
- Ik verborg de waarheid niet.
- Jij verborg je gevoelens voor haar niet.
- Hij verborg zijn ware bedoelingen niet.
- Wij verborgen onze angsten niet.
- Zij verborgen hun fouten niet.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verhelen with some of the pronouns.
- Ik heb de waarheid niet verheeld.
- Jij hebt je gevoelens voor haar niet verheeld.
- Hij heeft zijn ware bedoelingen niet verheeld.
- Wij hebben onze angsten niet verheeld.
- Zij hebben hun fouten niet verheeld.