amplificeren

Conjugations List of Amplificeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikamplificeeramplificeerdeheb geamplificeerd
jij, je, uamplificeertamplificeerdehebt geamplificeerd
hij, zij, hetamplificeertamplificeerdeheeft geamplificeerd
wijamplificerenamplificeerdenhebben geamplificeerd
jullieamplificerenamplificeerdenhebben geamplificeerd
zij, zeamplificerenamplificeerdenhebben geamplificeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Amplificeren with some of the pronouns.

  • Ik amplificeer de geluiden tijdens het concert.
  • Jij amplificeert je stem met een microfoon.
  • Hij/zij/het amplificeert de muziek voor de show.
  • Wij amplificeren de boodschap van de spreker.
  • Jullie amplificeren de emoties van het publiek.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Amplificeren with some of the pronouns.

  • Vroeger amplificeerde ik de geluiden tijdens het concert.
  • Vroeger amplificeerde jij je stem met een microfoon.
  • Vroeger amplificeerde hij/zij/het de muziek voor de show.
  • Vroeger amplificeerden wij de boodschap van de spreker.
  • Vroeger amplificeerden jullie de emoties van het publiek.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Amplificeren with some of the pronouns.

  • Ik heb de geluiden tijdens het concert geamplificeerd.
  • Jij hebt je stem met een microfoon geamplificeerd.
  • Hij/zij/het heeft de muziek voor de show geamplificeerd.
  • Wij hebben de boodschap van de spreker geamplificeerd.
  • Jullie hebben de emoties van het publiek geamplificeerd.