verzolen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verzool | verzoolde | heb verzoold |
jij, je, u | verzoolt | verzoolde | hebt verzoold |
hij, zij, het | verzoolt | verzoolde | heeft verzoold |
wij | verzolen | verzoolden | hebben verzoold |
jullie | verzolen | verzoolden | hebben verzoold |
zij, ze | verzolen | verzoolden | hebben verzoold |
PresensBeta
Example presens sentences for Verzolen with some of the pronouns.
- Ik verzoel
- Jij verzoelt
- Hij/Zij/Het verzoelt
- Wij verzolen
- Jullie verzolen
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verzolen with some of the pronouns.
- Ik verzoolde
- Jij verzoolde
- Hij/Zij/Het verzoolde
- Wij verzolden
- Jullie verzolden
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verzolen with some of the pronouns.
- Ik heb verzold
- Jij hebt verzold
- Hij/Zij/Het heeft verzold
- Wij hebben verzold
- Jullie hebben verzold