afgorden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | gord af | gordde af | heb afgegord |
jij, je, u | gordt af | gordde af | hebt afgegord |
hij, zij, het | gordt af | gordde af | heeft afgegord |
wij | gorden af | gordden af | hebben afgegord |
jullie | gorden af | gordden af | hebben afgegord |
zij, ze | gorden af | gordden af | hebben afgegord |
PresensBeta
Example presens sentences for Afgorden with some of the pronouns.
- Ik gord mij af na het sporten.
- Jij gordt je af voordat je gaat douchen.
- Hij gort zich af met een handdoek.
- Zij gordt zich af na het zwemmen.
- Wij gorden ons af na een lange wandeling.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afgorden with some of the pronouns.
- Ik gordde me af na het sporten.
- Jij gordde je af voordat je ging douchen.
- Hij gordde zich af met een handdoek.
- Zij gordde zich af na het zwemmen.
- Wij gordden ons af na een lange wandeling.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afgorden with some of the pronouns.
- Ik heb me afgegord na het sporten.
- Jij hebt je afgegord voordat je ging douchen.
- Hij heeft zich afgegord met een handdoek.
- Zij heeft zich afgegord na het zwemmen.
- Wij hebben ons afgegord na een lange wandeling.