fictionaliseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | fictionaliseer | fictionaliseerde | heb gefictionaliseerd |
jij, je, u | fictionaliseert | fictionaliseerde | hebt gefictionaliseerd |
hij, zij, het | fictionaliseert | fictionaliseerde | heeft gefictionaliseerd |
wij | fictionaliseren | fictionaliseerden | hebben gefictionaliseerd |
jullie | fictionaliseren | fictionaliseerden | hebben gefictionaliseerd |
zij, ze | fictionaliseren | fictionaliseerden | hebben gefictionaliseerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Fictionaliseren with some of the pronouns.
- Ik fictionaliseer verhalen voor mijn leerlingen.
- Jij fictionaliseert graag historische gebeurtenissen.
- Hij/Zij/Het fictionaliseert de werkelijkheid in zijn/haar boeken.
- Wij fictionaliseren de personages om het verhaal spannender te maken.
- Jullie fictionaliseren vaak waargebeurde verhalen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Fictionaliseren with some of the pronouns.
- Ik fictionaliseerde verhalen voor mijn leerlingen.
- Jij fictionaliseerde graag historische gebeurtenissen.
- Hij/Zij/Het fictionaliseerde de werkelijkheid in zijn/haar boeken.
- Wij fictionaliseerden de personages om het verhaal spannender te maken.
- Jullie fictionaliseerden vaak waargebeurde verhalen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Fictionaliseren with some of the pronouns.
- Ik heb verhalen gefictionaliseerd voor mijn leerlingen.
- Jij hebt graag historische gebeurtenissen gefictionaliseerd.
- Hij/Zij/Het heeft de werkelijkheid gefictionaliseerd in zijn/haar boeken.
- Wij hebben de personages gefictionaliseerd om het verhaal spannender te maken.
- Jullie hebben vaak waargebeurde verhalen gefictionaliseerd.