fijnknijpen

Conjugations List of Fijnknijpen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikknijp fijnkneep fijnheb fijngeknepen
jij, je, uknijpt fijnkneep fijnhebt fijngeknepen
hij, zij, hetknijpt fijnkneep fijnheeft fijngeknepen
wijknijpen fijnknepen fijnhebben fijngeknepen
jullieknijpen fijnknepen fijnhebben fijngeknepen
zij, zeknijpen fijnknepen fijnhebben fijngeknepen

Presens
Beta

Example presens sentences for Fijnknijpen with some of the pronouns.

  • Ik knijp de stof fijn om te testen of het stevig genoeg is.
  • Jij knijpt de sinaasappel fijn om er sap van te maken.
  • Hij knijpt zijn ogen fijn tegen het felle zonlicht.
  • Wij knijpen de klei fijn voordat we ermee gaan boetseren.
  • Zij knijpen de tube tandpasta fijn om de laatste restjes eruit te halen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Fijnknijpen with some of the pronouns.

  • Ik kneep de citroen fijn voor het recept.
  • Jij kneep de handdoek fijn om het water eruit te wringen.
  • Hij kneep zijn handen fijn van de spanning.
  • Wij knepen de ijsblokjes fijn met een hamer.
  • Zij knepen de tube verf fijn om de inhoud te mengen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Fijnknijpen with some of the pronouns.

  • Ik heb de ballon fijngeknepen zodat hij zou knappen.
  • Jij hebt de bladeren fijngeknepen voor in de salade.
  • Hij heeft de kruidnagels fijngeknepen om de smaak vrij te laten komen.
  • Wij hebben de kussens fijngeknepen zodat ze weer lekker zacht zijn.
  • Zij hebben de verpakking fijngeknepen om te kijken wat erin zit.