jeinen

Conjugations List of Jeinen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikjeinjeindeheb gejeind
jij, je, ujeintjeindehebt gejeind
hij, zij, hetjeintjeindeheeft gejeind
wijjeinenjeindenhebben gejeind
julliejeinenjeindenhebben gejeind
zij, zejeinenjeindenhebben gejeind

Presens
Beta

Example presens sentences for Jeinen with some of the pronouns.

  • Ik jein elke dag naar mijn werk.
  • Jij jeint graag in de avond.
  • Hij/Zij jeint met veel enthousiasme.
  • Wij jeinen regelmatig in het park.
  • Jullie jeinen altijd samen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Jeinen with some of the pronouns.

  • Ik jeinde elke dag naar school toen ik jong was.
  • Jij jeinde vroeger met je vrienden in de speeltuin.
  • Hij/Zij jeinde regelmatig tijdens zijn/haar studie.
  • Wij jeinden vaak in de zomer bij het meer.
  • Jullie jeinden altijd samen in het verleden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Jeinen with some of the pronouns.

  • Ik heb gejeind toen ik thuiskwam.
  • Jij bent gaan jeinen na het eten.
  • Hij/Zij heeft al vaak gejeind in deze stad.
  • Wij zijn gisteren gaan jeinen in het bos.
  • Jullie hebben vorige week gejeind op het strand.