vastspelden

Conjugations List of Vastspelden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspeld vastspeldde vastheb vastgespeld
jij, je, uspeldt vastspeldde vasthebt vastgespeld
hij, zij, hetspeldt vastspeldde vastheeft vastgespeld
wijspelden vastspeldden vasthebben vastgespeld
julliespelden vastspeldden vasthebben vastgespeld
zij, zespelden vastspeldden vasthebben vastgespeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Vastspelden with some of the pronouns.

  • Ik spel de stof op het prikbord vast.
  • Jij speldt de foto's aan elkaar vast.
  • Hij/zij/het speldt de briefjes op het bord vast.
  • Wij spelden de versiering aan de muur vast.
  • Jullie spelden de lapjes stof aan elkaar vast.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Vastspelden with some of the pronouns.

  • Ik spelde de stof op het prikbord vast.
  • Jij spelde de foto's aan elkaar vast.
  • Hij/zij/het spelde de briefjes op het bord vast.
  • Wij spelden de versiering aan de muur vast.
  • Jullie spelden de lapjes stof aan elkaar vast.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Vastspelden with some of the pronouns.

  • Ik heb de notities op het prikbord vastgespeld.
  • Jij hebt de foto's aan elkaar vastgespeld.
  • Hij/zij/het heeft de briefjes op het bord vastgespeld.
  • Wij hebben de versiering aan de muur vastgespeld.
  • Jullie hebben de lapjes stof aan elkaar vastgespeld.