kringen

Conjugations List of Kringen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkringkringdeheb gekringd
jij, je, ukringtkringdehebt gekringd
hij, zij, hetkringtkringdeheeft gekringd
wijkringenkringdenhebben gekringd
julliekringenkringdenhebben gekringd
zij, zekringenkringdenhebben gekringd

Presens
Beta

Example presens sentences for Kringen with some of the pronouns.

  • De kringen in het water breiden zich langzaam uit.
  • Ik zie de kringen op het oppervlak van het glas.
  • De kinderen zitten in een kring tijdens het spel.
  • De geur van koffie kringt door de kamer.
  • Wij vormen een hechte vriendenkring.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Kringen with some of the pronouns.

  • Vroeger kringde ik vaak om de bomen in het park.
  • Toen ik jong was, kringden we samen om het kampvuur.
  • Gisteren kringde de rook langzaam omhoog.
  • Tijdens de storm kringden de bladeren wild door de lucht.
  • Terwijl ik wandelde, kringden de meeuwen boven mijn hoofd.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Kringen with some of the pronouns.

  • Ik heb kringen getekend op het papier.
  • Hij is meerdere keren rond de kerk gekringd.
  • We hebben de tafel met een servet gekringd.
  • Jullie hebben een cirkel gekringd om het woord.
  • De kunstenaar heeft prachtige kringen geschilderd.