majoreren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | majoreer | majoreerde | heb gemajoreerd |
jij, je, u | majoreert | majoreerde | hebt gemajoreerd |
hij, zij, het | majoreert | majoreerde | heeft gemajoreerd |
wij | majoreren | majoreerden | hebben gemajoreerd |
jullie | majoreren | majoreerden | hebben gemajoreerd |
zij, ze | majoreren | majoreerden | hebben gemajoreerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Majoreren with some of the pronouns.
- Ik majoriseer de resultaten van mijn studenten.
- Jij majoriseert je eigen prestaties.
- Hij majoriseert de kosten van het project.
- Zij majoriseren de effecten van klimaatverandering.
- Wij majoriseren de invloed van technologie op ons dagelijks leven.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Majoreren with some of the pronouns.
- Ik majoriseerde de gevolgen van het ongeluk.
- Jij majoriseerde altijd je eigen prestaties.
- Hij majoriseerde de moeilijkheden die hij tegenkwam.
- Zij majoriseerden de risico's van het nieuwe beleid.
- Wij majoriseerden de voordelen van duurzame energie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Majoreren with some of the pronouns.
- Ik heb gemajoriseerd wat nodig was.
- Jij hebt je inspanningen gemajoriseerd.
- Hij heeft de gevolgen van zijn acties gemajoriseerd.
- Zij hebben de waarde van het bedrijf gemajoriseerd.
- Wij hebben de winstgevendheid van het project gemajoriseerd.