opslibben
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | slib op | slibde op | ben opgeslibd |
jij, je, u | slibt op | slibde op | bent opgeslibd |
hij, zij, het | slibt op | slibde op | is opgeslibd |
wij | slibben op | slibden op | zijn opgeslibd |
jullie | slibben op | slibden op | zijn opgeslibd |
zij, ze | slibben op | slibden op | zijn opgeslibd |
PresensBeta
Example presens sentences for Opslibben with some of the pronouns.
- Ik slijp mijn potlood scherp.
- Je slijpt je messen voordat je gaat koken.
- Hij slijpt zijn schaatsen voor de wedstrijd.
- We slijpen de beitel voordat we gaan hakken.
- Jullie slijpen de botte messen in de keuken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opslibben with some of the pronouns.
- Vroeger sleet ik altijd mijn schoenen.
- Toen ik jong was, sleepte ik mijn stoel over de vloer.
- Hij sleep zijn mes keer op keer.
- We slepen de ladder naar de tuin.
- Jullie sleepten de zware kist door de gang.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opslibben with some of the pronouns.
- Ik heb mijn schaar geslepen.
- Je hebt de messen al geslepen?
- Hij heeft zijn gereedschap scherp geslepen.
- We hebben de schaatsen vorige week geslepen.
- Jullie hebben het mes goed geslepen.