admitteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | admitteer | admitteerde | heb geadmitteerd |
jij, je, u | admitteert | admitteerde | hebt geadmitteerd |
hij, zij, het | admitteert | admitteerde | heeft geadmitteerd |
wij | admitteren | admitteerden | hebben geadmitteerd |
jullie | admitteren | admitteerden | hebben geadmitteerd |
zij, ze | admitteren | admitteerden | hebben geadmitteerd |
Presens
Example presens sentences for Admitteren with some of the pronouns.
- Ik admitteren
- Jij admitteren
- Hij/Zij/Het admitteren
- Wij admitteren
- Jullie admitteren
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Admitteren with some of the pronouns.
- Ik admitteerde
- Jij admitteerde
- Hij/Zij/Het admitteerde
- Wij admitteerden
- Jullie admitteerden
Perfectum
Example perfectum sentences for Admitteren with some of the pronouns.
- Ik heb geadmitteerd
- Jij hebt geadmitteerd
- Hij/Zij/Het heeft geadmitteerd
- Wij hebben geadmitteerd
- Jullie hebben geadmitteerd