scrabbelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | scrabbel | scrabbelde | heb gescrabbeld |
jij, je, u | scrabbelt | scrabbelde | hebt gescrabbeld |
hij, zij, het | scrabbelt | scrabbelde | heeft gescrabbeld |
wij | scrabbelen | scrabbelden | hebben gescrabbeld |
jullie | scrabbelen | scrabbelden | hebben gescrabbeld |
zij, ze | scrabbelen | scrabbelden | hebben gescrabbeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Scrabbelen with some of the pronouns.
- Ik scrabbel elke avond met mijn vrienden.
- Jij scrabbelt heel goed.
- Hij/Zij scrabbelt altijd woorden met veel punten.
- Wij scrabbelen regelmatig tijdens familiebijeenkomsten.
- Jullie scrabbelen fanatiek om te winnen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Scrabbelen with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, scrabbelde ik vaak met mijn broers en zussen.
- Vroeger scrabbelde jij altijd met je beste vriendin.
- Hij/Zij scrabbelde graag tijdens de wintermaanden.
- Wij scrabbelden regelmatig op zondagmiddagen.
- Jullie scrabbelden vroeger in het café om de hoek.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Scrabbelen with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren een hoog aantal punten gescrabbeld.
- Jij hebt al vaak met mij gescrabbeld.
- Hij/Zij heeft de afgelopen week veel nieuwe woorden gescrabbeld.
- Wij hebben in de vakantie veel scrabblewedstrijden gespeeld.
- Jullie hebben al vele malen tegen elkaar gespeeld en gewonnen.