terugpakken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | pak terug | pakte terug | heb teruggepakt |
jij, je, u | pakt terug | pakte terug | hebt teruggepakt |
hij, zij, het | pakt terug | pakte terug | heeft teruggepakt |
wij | pakken terug | pakten terug | hebben teruggepakt |
jullie | pakken terug | pakten terug | hebben teruggepakt |
zij, ze | pakken terug | pakten terug | hebben teruggepakt |
PresensBeta
Example presens sentences for Terugpakken with some of the pronouns.
- Ik pak de bal terug.
- Jij pakt de telefoon terug.
- Hij pakt zijn jas terug.
- Zij pakt haar boeken terug.
- Wij pakken de sleutels terug.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Terugpakken with some of the pronouns.
- Ik pakte de bal terug.
- Jij pakte de telefoon terug.
- Hij pakte zijn jas terug.
- Zij pakte haar boeken terug.
- Wij pakten de sleutels terug.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Terugpakken with some of the pronouns.
- Ik heb de bal teruggenomen.
- Jij hebt de telefoon teruggenomen.
- Hij heeft zijn jas teruggenomen.
- Zij heeft haar boeken teruggenomen.
- Wij hebben de sleutels teruggenomen.