hameren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hamer | hamerde | heb gehamerd |
jij, je, u | hamert | hamerde | hebt gehamerd |
hij, zij, het | hamert | hamerde | heeft gehamerd |
wij | hameren | hamerden | hebben gehamerd |
jullie | hameren | hamerden | hebben gehamerd |
zij, ze | hameren | hamerden | hebben gehamerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Hameren with some of the pronouns.
- Ik hamer op het hout.
- Jij hamert met de hamer.
- Hij of zij hamert op de spijker.
- Wij hameren samen aan het project.
- Jullie hameren op de metalen plaat.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Hameren with some of the pronouns.
- Ik hamerde op het hout.
- Jij hamerde met de hamer.
- Hij of zij hamerde op de spijker.
- Wij hamerden samen aan het project.
- Jullie hamerden op de metalen plaat.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Hameren with some of the pronouns.
- Ik heb gehamerd op het hout.
- Jij hebt met de hamer gehamerd.
- Hij of zij heeft op de spijker gehamerd.
- Wij hebben samen aan het project gehamerd.
- Jullie hebben op de metalen plaat gehamerd.