nascholen

Conjugations List of Nascholen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschool naschoolde naheb nageschoold
jij, je, uschoolt naschoolde nahebt nageschoold
hij, zij, hetschoolt naschoolde naheeft nageschoold
wijscholen naschoolden nahebben nageschoold
julliescholen naschoolden nahebben nageschoold
zij, zescholen naschoolden nahebben nageschoold

Presens
Beta

Example presens sentences for Nascholen with some of the pronouns.

  • Ik naschool mijn leerlingen na schooltijd.
  • Jij naschoolt jezelf om je kennis bij te spijkeren.
  • Hij/Zij naschoolt regelmatig om op de hoogte te blijven.
  • Wij nascholen onze vaardigheden tijdens professionele ontwikkelingsdagen.
  • Jullie nascholen met behulp van online cursussen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Nascholen with some of the pronouns.

  • Vroeger schoolden ik mijn leerlingen na schooltijd bij.
  • Jij schoold jezelf vroeger bij om je kennis te verrijken.
  • Hij/Zij schoold vroeger regelmatig bij om op de hoogte te blijven.
  • Wij scholden onze vaardigheden vroeger bij tijdens professionele ontwikkelingsdagen.
  • Jullie scholden jezelf vroeger bij met behulp van online cursussen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Nascholen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn leerlingen na schooltijd nageschoold.
  • Jij hebt jezelf bijgeschoold om je kennis te verbeteren.
  • Hij/Zij heeft regelmatig nageschoold om op de hoogte te blijven.
  • Wij hebben onze vaardigheden bijgespijkerd tijdens professionele ontwikkelingsdagen.
  • Jullie hebben jezelf bijgeschoold met behulp van online cursussen.