overrompelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | overrompel | overrompelde | heb overrompeld |
jij, je, u | overrompelt | overrompelde | hebt overrompeld |
hij, zij, het | overrompelt | overrompelde | heeft overrompeld |
wij | overrompelen | overrompelden | hebben overrompeld |
jullie | overrompelen | overrompelden | hebben overrompeld |
zij, ze | overrompelen | overrompelden | hebben overrompeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Overrompelen with some of the pronouns.
- Ik overrompel
- Jij overrompelt
- Hij/Zij overrompelt
- Wij overrompelen
- Jullie overrompelen
- Zij overrompelen
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Overrompelen with some of the pronouns.
- Ik overrompelde
- Jij overrompelde
- Hij/Zij overrompelde
- Wij overrompelden
- Jullie overrompelden
- Zij overrompelden
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Overrompelen with some of the pronouns.
- Ik heb overrompeld
- Jij hebt overrompeld
- Hij/Zij heeft overrompeld
- Wij hebben overrompeld
- Jullie hebben overrompeld
- Zij hebben overrompeld