loensen

Conjugations List of Loensen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikloensloensteheb geloenst
jij, je, uloenstloenstehebt geloenst
hij, zij, hetloenstloensteheeft geloenst
wijloensenloenstenhebben geloenst
jullieloensenloenstenhebben geloenst
zij, zeloensenloenstenhebben geloenst

Presens
Beta

Example presens sentences for Loensen with some of the pronouns.

  • Ik loens naar de camera tijdens het nemen van een selfie.
  • Jij loenst naar de grappige clown op het feest.
  • Hij loenst stiekem naar zijn buurman door het raam.
  • Zij loenst verleidelijk naar haar geliefde tijdens het diner.
  • Wij loensen naar de etalage van de winkel met mooie kleding.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Loensen with some of the pronouns.

  • Toen ik jong was, loensde ik altijd naar mijn broer als hij iets ondeugends deed.
  • Vroeger loensden jullie vaak naar elkaar tijdens de familiediners.
  • Hij loensde naar de mooie meisjes op het strand tijdens zijn vakantie.
  • Zij loensde naar haar favoriete acteur op het podium tijdens de voorstelling.
  • Wij loensden naar de grappige film in de bioscoop.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Loensen with some of the pronouns.

  • Ik heb naar mijn vriendin geloensd tijdens onze afspraak.
  • Jij bent betrapt toen je hebt geloensd naar de leraar.
  • Hij heeft stiekem geloensd naar de antwoorden tijdens het examen.
  • Zij is betrapt terwijl ze heeft geloensd naar de cadeautjes.
  • Wij hebben vroeger veel geloensd naar de buren.