heroprichten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | richt opnieuw op | richtte opnieuw op | heb heropgericht |
jij, je, u | richt opnieuw op | richtte opnieuw op | hebt heropgericht |
hij, zij, het | richt opnieuw op | richtte opnieuw op | heeft heropgericht |
wij | richten opnieuw op | richtten opnieuw op | hebben heropgericht |
jullie | richten opnieuw op | richtten opnieuw op | hebben heropgericht |
zij, ze | richten opnieuw op | richtten opnieuw op | hebben heropgericht |