schooieren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schooier | schooierde | heb geschooierd |
jij, je, u | schooiert | schooierde | hebt geschooierd |
hij, zij, het | schooiert | schooierde | heeft geschooierd |
wij | schooieren | schooierden | hebben geschooierd |
jullie | schooieren | schooierden | hebben geschooierd |
zij, ze | schooieren | schooierden | hebben geschooierd |
PresensBeta
Example presens sentences for Schooieren with some of the pronouns.
- Ik schooier door de stad op zoek naar een baan.
- Jij schooiert altijd bij je vrienden om geld.
- Hij/zij schooiert liever dan te werken.
- Wij schooieren soms in het park met z'n allen.
- Jullie schooieren vaak rond de supermarkt voor gratis monsters.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Schooieren with some of the pronouns.
- Ik schooierde vroeger door de stad op zoek naar een baan.
- Jij schooierde altijd bij je vrienden om geld.
- Hij/zij schooierde liever dan te werken.
- Wij schooierden soms in het park met z'n allen.
- Jullie schooierden vaak rond de supermarkt voor gratis monsters.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Schooieren with some of the pronouns.
- Ik heb geschooierd door de stad op zoek naar een baan.
- Jij hebt altijd bij je vrienden geschooierd om geld.
- Hij/zij heeft liever geschooierd dan gewerkt.
- Wij hebben soms in het park geschooierd met z'n allen.
- Jullie hebben vaak rond de supermarkt geschooierd voor gratis monsters.