inklappen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | klap in | klapte in | heb ingeklapt |
jij, je, u | klapt in | klapte in | hebt ingeklapt |
hij, zij, het | klapt in | klapte in | heeft ingeklapt |
wij | klappen in | klapten in | hebben ingeklapt |
jullie | klappen in | klapten in | hebben ingeklapt |
zij, ze | klappen in | klapten in | hebben ingeklapt |
PresensBeta
Example presens sentences for Inklappen with some of the pronouns.
- Ik klap mijn laptop in voordat ik naar huis ga.
- Hij klapt zijn handen in elkaar om te applaudisseren.
- Zij klappen de stoelen in na de vergadering.
- We klapten het tafelkleed in de tuin uit voor het etentje.
- Jullie klappen de paraplu's in als het begint te regenen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Inklappen with some of the pronouns.
- Ik klapte de krant in en legde hem weg.
- Hij klapte zijn handen in elkaar tijdens het concert.
- Zij klapten de stoelen in voordat ze vertrokken.
- We klapten de landkaart in na het plannen van de route.
- Jullie klapten de picknicktafel in na de lunch.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Inklappen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn boek ingeklapt en in mijn tas gestopt.
- Hij heeft de brief ingeklapt en verzonden.
- Zij hebben de tent ingeklapt en opgeruimd.
- We hadden de kaart ingeklapt en bij het cadeau gevoegd.
- Jullie hebben de vlaggen ingeklapt na de ceremonie.