spijkeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spijker | spijkerde | heb gespijkerd |
jij, je, u | spijkert | spijkerde | hebt gespijkerd |
hij, zij, het | spijkert | spijkerde | heeft gespijkerd |
wij | spijkeren | spijkerden | hebben gespijkerd |
jullie | spijkeren | spijkerden | hebben gespijkerd |
zij, ze | spijkeren | spijkerden | hebben gespijkerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Spijkeren with some of the pronouns.
- Ik spijker regelmatig in mijn vrije tijd.
- Jij spijkert graag meubels op zaterdag.
- Hij spijkert het bord stevig aan de muur.
- Zij spijkeren de planken aan elkaar voor de nieuwe schuur.
- Wij spijkeren onze kennis bij tijdens de cursus.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Spijkeren with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, spijkerde ik vaak samen met mijn vader.
- Vroeger spijkerde jij altijd je eigen meubels in elkaar.
- Hij spijkerde langzaam en nauwkeurig de plank vast.
- Zij spijkerden elke week nieuwe borden op het prikbord.
- Wij spijkerden vroeger regelmatig onze kennis bij tijdens studiebijeenkomsten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Spijkeren with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren het schilderij aan de muur gespijkerd.
- Jij hebt al je taken goed gespijkerd.
- Hij heeft het probleem snel opgelost en is direct verder gespijkerd.
- Zij hebben de behandeling grondig uitgespijkerd.
- Wij hebben de nieuwe strategie uitvoerig doorgespijkerd.