afsmakken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | smak af | smakte af | heb afgesmakt |
jij, je, u | smakt af | smakte af | hebt afgesmakt |
hij, zij, het | smakt af | smakte af | heeft afgesmakt |
wij | smakken af | smakten af | hebben afgesmakt |
jullie | smakken af | smakten af | hebben afgesmakt |
zij, ze | smakken af | smakten af | hebben afgesmakt |
PresensBeta
Example presens sentences for Afsmakken with some of the pronouns.
- Ik smak af na elke maaltijd.
- Jij smakt af met veel genoegen.
- Hij/Zij/Het smakt af zonder haast.
- Wij smakken af bij het proeven van nieuwe gerechten.
- Jullie smakken af op een luide en opvallende manier.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afsmakken with some of the pronouns.
- Ik smakte af toen ik jong was.
- Jij smakte af terwijl je aan het praten was.
- Hij/Zij/Het smakte af voordat de film begon.
- Wij smakten af terwijl we samen kookten.
- Jullie smakten af tijdens het eten van de taart.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afsmakken with some of the pronouns.
- Ik heb afgemat na het diner gisteravond.
- Jij hebt afgemat met smaakvolle hapjes.
- Hij/Zij/Het heeft afgemat voor de camera.
- Wij hebben afgemat tijdens het feestje.
- Jullie hebben afgemat in verschillende restaurants.