opzouten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zout op | zoutte op | heb opgezouten |
jij, je, u | zout op | zoutte op | hebt opgezouten |
hij, zij, het | zout op | zoutte op | heeft opgezouten |
wij | zouten op | zoutten op | hebben opgezouten |
jullie | zouten op | zoutten op | hebben opgezouten |
zij, ze | zouten op | zoutten op | hebben opgezouten |
Presens
Example presens sentences for Opzouten with some of the pronouns.
- Ik zout op.
- Jij zout op.
- Hij/zij/het zout op.
- Wij zouten op.
- Jullie zouten op.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Opzouten with some of the pronouns.
- Ik zoutte op.
- Jij zoutte op.
- Hij/zij/het zoutte op.
- Wij zoutten op.
- Jullie zoutten op.
Perfectum
Example perfectum sentences for Opzouten with some of the pronouns.
- Ik ben opgezouten.
- Jij bent opgezouten.
- Hij/zij/het is opgezouten.
- Wij zijn opgezouten.
- Jullie zijn opgezouten.