pulseren

Conjugations List of Pulseren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpulseerpulseerdeheb gepulseerd
jij, je, upulseertpulseerdehebt gepulseerd
hij, zij, hetpulseertpulseerdeheeft gepulseerd
wijpulserenpulseerdenhebben gepulseerd
julliepulserenpulseerdenhebben gepulseerd
zij, zepulserenpulseerdenhebben gepulseerd