opschommelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schommel op | schommelde op | heb opgeschommeld |
jij, je, u | schommelt op | schommelde op | hebt opgeschommeld |
hij, zij, het | schommelt op | schommelde op | heeft opgeschommeld |
wij | schommelen op | schommelden op | hebben opgeschommeld |
jullie | schommelen op | schommelden op | hebben opgeschommeld |
zij, ze | schommelen op | schommelden op | hebben opgeschommeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Opschommelen with some of the pronouns.
- Ik schommel op.
- Jij schommelt op.
- Hij/Zij/Het schommelt op.
- Wij schommelen op.
- Jullie schommelen op.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opschommelen with some of the pronouns.
- Ik schommelde op.
- Jij schommelde op.
- Hij/Zij/Het schommelde op.
- Wij schommelden op.
- Jullie schommelden op.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opschommelen with some of the pronouns.
- Ik heb opgeschommeld.
- Jij hebt opgeschommeld.
- Hij/Zij/Het heeft opgeschommeld.
- Wij hebben opgeschommeld.
- Jullie hebben opgeschommeld.