bezielen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | beziel | bezielde | heb bezield |
jij, je, u | bezielt | bezielde | hebt bezield |
hij, zij, het | bezielt | bezielde | heeft bezield |
wij | bezielen | bezielden | hebben bezield |
jullie | bezielen | bezielden | hebben bezield |
zij, ze | bezielen | bezielden | hebben bezield |
PresensBeta
Example presens sentences for Bezielen with some of the pronouns.
- Ik beziel de studenten met mijn passie voor literatuur.
- Jij bezield de kinderen met jouw enthousiasme voor muziek.
- Hij/Zij bezielt de organisatie met zijn/haar visie op duurzaamheid.
- Wij bezielen het publiek met onze inspirerende presentatie.
- Jullie bezielen de stad met jullie creatieve evenementen.
- Zij bezielen de gemeenschap met hun vrijwilligerswerk.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bezielen with some of the pronouns.
- Ik bezielde de studenten met mijn passie voor literatuur.
- Jij bezielde de kinderen met jouw enthousiasme voor muziek.
- Hij/Zij bezielde de organisatie met zijn/haar visie op duurzaamheid.
- Wij bezielenden het publiek met onze inspirerende presentatie.
- Jullie bezielenden de stad met jullie creatieve evenementen.
- Zij bezielenden de gemeenschap met hun vrijwilligerswerk.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bezielen with some of the pronouns.
- Ik heb de studenten bezield met mijn passie voor literatuur.
- Jij hebt de kinderen bezield met jouw enthousiasme voor muziek.
- Hij/Zij heeft de organisatie bezield met zijn/haar visie op duurzaamheid.
- Wij hebben het publiek bezield met onze inspirerende presentatie.
- Jullie hebben de stad bezield met jullie creatieve evenementen.
- Zij hebben de gemeenschap bezield met hun vrijwilligerswerk.