resten

Conjugations List of Resten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikrestrestteheb gerest
jij, je, urestresttehebt gerest
hij, zij, hetrestrestteheeft gerest
wijrestenresttenhebben gerest
jullierestenresttenhebben gerest
zij, zerestenresttenhebben gerest

Presens
Beta

Example presens sentences for Resten with some of the pronouns.

  • Ik rust vandaag uit in de tuin.
  • Jij rust altijd te weinig.
  • Hij/zij rust op zondagochtend uit.
  • Wij rusten na een lange wandeling.
  • Zij rusten graag uit op het strand.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Resten with some of the pronouns.

  • Vroeger rustte ik altijd na mijn werk.
  • Jij rustte vaak uit in het park.
  • Hij/zij rustte regelmatig tijdens de les.
  • Wij rustten elke middag uit na het eten.
  • Zij rustten vroeger lang uit in het weekend.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Resten with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren uitgerust na een drukke dag.
  • Jij bent al lang uitgerust van je vakantie.
  • Hij/zij is eindelijk uitgerust na een lange reis.
  • Wij hebben uitgerust in een comfortabel hotel.
  • Zij zijn uitgerust na een week ontspanning.