samenlopen

Conjugations List of Samenlopen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikloop samenliep samenben samengelopen
jij, je, uloopt samenliep samenbent samengelopen
hij, zij, hetloopt samenliep samenis samengelopen
wijlopen samenliepen samenzijn samengelopen
jullielopen samenliepen samenzijn samengelopen
zij, zelopen samenliepen samenzijn samengelopen

Presens
Beta

Example presens sentences for Samenlopen with some of the pronouns.

  • Wij lopen samen naar de winkel.
  • De kinderen lopen samen op het schoolplein.
  • Mijn vriend en ik lopen altijd samen in het park.
  • Jullie lopen samen naar de bushalte.
  • De honden lopen samen door het bos.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Samenlopen with some of the pronouns.

  • Vroeger liepen we vaak samen naar school.
  • Toen ik jong was, liep ik altijd met mijn vrienden samen naar het zwembad.
  • Het regende, maar we liepen toch samen naar het museum.
  • Elke zomer liepen we samen langs het strand.
  • In die tijd liepen we iedere dag samen naar de supermarkt.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Samenlopen with some of the pronouns.

  • Wij zijn samen naar de film gelopen.
  • Ik ben gisteren met mijn zus samen naar het concert gelopen.
  • Hij is vorige week met zijn collega samen naar de vergadering gelopen.
  • Jullie zijn al vaak samen naar dat restaurant gelopen.
  • De kinderen zijn vanmiddag samen naar de speeltuin gelopen.