slorpen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | slorp | slorpte | heb geslorpt |
jij, je, u | slorpt | slorpte | hebt geslorpt |
hij, zij, het | slorpt | slorpte | heeft geslorpt |
wij | slorpen | slorpten | hebben geslorpt |
jullie | slorpen | slorpten | hebben geslorpt |
zij, ze | slorpen | slorpten | hebben geslorpt |
PresensBeta
Example presens sentences for Slorpen with some of the pronouns.
- Ik slurp mijn koffie elke ochtend.
- Jij slurpt je soep snel op.
- Hij slurpt zijn thee met smaak.
- Wij slurpen onze milkshakes met een rietje.
- Zij slurpen hun limonade langzaam.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Slorpen with some of the pronouns.
- Vroeger slurpte ik altijd mijn soep.
- Toen slurpte jij je frisdrank achterover.
- Hij slurpte vroeger zijn melk met veel geluid.
- Wij slurpten vroeger graag onze warme chocolademelk.
- Zij slurpten als kind altijd hun ijsjes op.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Slorpen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn drankje in één teug geslorpt.
- Jij hebt de sapjes gretig geslorpt.
- Hij heeft de bouillon gulzig geslorpt.
- Wij hebben de smoothies met plezier geslorpt.
- Zij hebben hun cocktails vrolijk geslorpt.