zottebollen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zottebol | zottebolde | heb gezottebold |
jij, je, u | zottebolt | zottebolde | hebt gezottebold |
hij, zij, het | zottebolt | zottebolde | heeft gezottebold |
wij | zottebollen | zottebolden | hebben gezottebold |
jullie | zottebollen | zottebolden | hebben gezottebold |
zij, ze | zottebollen | zottebolden | hebben gezottebold |
PresensBeta
Example presens sentences for Zottebollen with some of the pronouns.
- Ik zottebol in mijn vrije tijd.
- Jij zottebolt altijd tijdens de les.
- Hij/zij zottebolt mee op het feest.
- Wij zottebollen graag in het park.
- Jullie zottebollen samen op vakantie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Zottebollen with some of the pronouns.
- Ik zottebolde vaak toen ik jong was.
- Jij zottebolde altijd tijdens de les vroeger.
- Hij/zij zottebolde mee op elk schoolfeest.
- Wij zottebolden regelmatig in de speeltuin.
- Jullie zottebolden vroeger veel op verjaardagsfeestjes.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Zottebollen with some of the pronouns.
- Ik heb gezottebold op het carnavalsfeest.
- Jij bent gisteren flink aan het zottebollen geweest.
- Hij/zij heeft al vaak gezottebold met zijn vrienden.
- Wij hebben vorige week gezottebold op het strand.
- Jullie zijn vorig jaar naar een festival gezottebold.