cureren

Conjugations List of Cureren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikcureercureerdeheb gecureerd
jij, je, ucureertcureerdehebt gecureerd
hij, zij, hetcureertcureerdeheeft gecureerd
wijcurerencureerdenhebben gecureerd
julliecurerencureerdenhebben gecureerd
zij, zecurerencureerdenhebben gecureerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Cureren with some of the pronouns.

  • Ik cureer de patiënt.
  • Jij cureert de wonden.
  • Hij/Zij cureert de ziekte.
  • Wij cureren de symptomen.
  • Zij curen de aandoening.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Cureren with some of the pronouns.

  • Ik cureerde de patiënt.
  • Jij cureerde de wonden.
  • Hij/Zij cureerde de ziekte.
  • Wij cureerden de symptomen.
  • Zij cureerden de aandoening.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Cureren with some of the pronouns.

  • Ik heb de patiënt gecureerd.
  • Jij hebt de wonden gecureerd.
  • Hij/Zij heeft de ziekte gecureerd.
  • Wij hebben de symptomen gecureerd.
  • Zij hebben de aandoening gecureerd.