luien

Conjugations List of Luien.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikluiluideheb geluid
jij, je, uluitluidehebt geluid
hij, zij, hetluitluideheeft geluid
wijluienluidenhebben geluid
jullieluienluidenhebben geluid
zij, zeluienluidenhebben geluid

Presens
Beta

Example presens sentences for Luien with some of the pronouns.

  • Ik lui de bel elke ochtend.
  • Jij luit de klok om zes uur.
  • Hij/Zij/Het luiert altijd tijdens de les.
  • Wij luieren graag op het strand.
  • Zij luieren in de hangmat.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Luien with some of the pronouns.

  • Vroeger luide ik altijd de kerkklokken.
  • Jij luide vroeger de schoolbel voor de lessen begonnen.
  • Hij/Zij/Het luide vaak de sirene als er brand was.
  • Wij luidden gisteren de feestklokken voor hun huwelijk.
  • Zij luidden de bel elke dag om dezelfde tijd.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Luien with some of the pronouns.

  • Ik heb de bel geluid toen de gasten aankwamen.
  • Jij hebt de klok geluid voordat we vertrokken.
  • Hij/Zij/Het heeft altijd geluid wanneer ik langskom.
  • Wij hebben vaak de pauze ingeluid met muziek.
  • Zij hebben de alarmbel geluid in geval van nood.