spelden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | speld | speldde | heb gespeld |
jij, je, u | speldt | speldde | hebt gespeld |
hij, zij, het | speldt | speldde | heeft gespeld |
wij | spelden | speldden | hebben gespeld |
jullie | spelden | speldden | hebben gespeld |
zij, ze | spelden | speldden | hebben gespeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Spelden with some of the pronouns.
- Ik speld vandaag een nieuwe jurk.
- Jij speldt je sjaal verkeerd om.
- Hij/Zij speldt de bloem op haar jas.
- Wij spelden de knopen aan het overhemd.
- Jullie spelden de stof zorgvuldig vast.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Spelden with some of the pronouns.
- Ik spelde vroeger altijd met mijn oma.
- Jij spelde de kledingstukken voorzichtig.
- Hij/Zij spelde de stoffen op maat.
- Wij speldden samen aan het project.
- Jullie speldden de kraag van de blouse.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Spelden with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren mijn trui gespeld.
- Jij hebt al je naalden goed gespeld.
- Hij/Zij heeft de knoopjes mooi gespeld.
- Wij hebben de patronen perfect gespeld.
- Jullie hebben de stoffen netjes gespeld.