spoliëren

Conjugations List of Spoliëren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspolieerspolieerdeheb gespolieerd
jij, je, uspolieertspolieerdehebt gespolieerd
hij, zij, hetspolieertspolieerdeheeft gespolieerd
wijspoliërenspolieerdenhebben gespolieerd
julliespoliërenspolieerdenhebben gespolieerd
zij, zespoliërenspolieerdenhebben gespolieerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Spoliëren with some of the pronouns.

  • Ik spolier de auto.
  • Jij spoiliert de ramen.
  • Hij/Zij/Het spoliert de vloer.
  • Wij spoileren de fietsen.
  • Jullie spoileren de borden.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Spoliëren with some of the pronouns.

  • Ik spoelde de auto.
  • Jij spoelde de ramen.
  • Hij/Zij/Het spoelde de vloer.
  • Wij spoelden de fietsen.
  • Jullie spoelden de borden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Spoliëren with some of the pronouns.

  • Ik heb gespolierd.
  • Jij hebt gespoiliert.
  • Hij/Zij/Het heeft gespolierd.
  • Wij hebben gespoilerd.
  • Jullie hebben gespoilerd.