sprokkelen

Conjugations List of Sprokkelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksprokkelsprokkeldeheb gesprokkeld
jij, je, usprokkeltsprokkeldehebt gesprokkeld
hij, zij, hetsprokkeltsprokkeldeheeft gesprokkeld
wijsprokkelensprokkeldenhebben gesprokkeld
julliesprokkelensprokkeldenhebben gesprokkeld
zij, zesprokkelensprokkeldenhebben gesprokkeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Sprokkelen with some of the pronouns.

  • Ik sprokkel takjes in het bos.
  • Jij sprokkelt hout voor het kampvuur.
  • Hij sprokkelt informatie bij elkaar.
  • Zij sprokkelen geld voor het goede doel.
  • We sprokkelen bessen in het veld.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Sprokkelen with some of the pronouns.

  • Vroeger sprokkelde ik takjes in het bos.
  • Toen sprokkelde jij hout voor het kampvuur.
  • Hij sprokkelde altijd informatie bij elkaar.
  • Zij sprokkelden geld voor het goede doel.
  • Vroeger sprokkelden we bessen in het veld.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Sprokkelen with some of the pronouns.

  • Ik heb takjes gesprokkeld in het bos.
  • Jij hebt hout gesprokkeld voor het kampvuur.
  • Hij heeft informatie bij elkaar gesprokkeld.
  • Zij hebben geld voor het goede doel gesprokkeld.
  • We hebben bessen in het veld gesprokkeld.