tegenpruttelen

Conjugations List of Tegenpruttelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpruttel tegenpruttelde tegenheb tegengeprutteld
jij, je, upruttelt tegenpruttelde tegenhebt tegengeprutteld
hij, zij, hetpruttelt tegenpruttelde tegenheeft tegengeprutteld
wijpruttelen tegenpruttelden tegenhebben tegengeprutteld
julliepruttelen tegenpruttelden tegenhebben tegengeprutteld
zij, zepruttelen tegenpruttelden tegenhebben tegengeprutteld

Presens

Example presens sentences for Tegenpruttelen with some of the pronouns.

  • De kinderen tegenpruttelen tegen het eten van groenten.
  • Ik zie dat ze altijd tegenpruttelen als ik ze vraag hun kamer op te ruimen.
  • Mijn broer en zus tegenpruttelen altijd als ze vroeg moeten opstaan.
  • Sommige studenten tegenpruttelen tegen het maken van huiswerk.
  • Mijn collega's tegenpruttelen vaak tegen de nieuwe regels.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Tegenpruttelen with some of the pronouns.

  • De kinderen tegenpruttelden tegen het eten van groenten.
  • Ik zag dat ze altijd tegenpruttelden als ik ze vroeg hun kamer op te ruimen.
  • Mijn broer en zus tegenpruttelden altijd als ze vroeg moesten opstaan.
  • Sommige studenten tegenpruttelden tegen het maken van huiswerk.
  • Mijn collega's tegenpruttelden vaak tegen de nieuwe regels.

Perfectum

Example perfectum sentences for Tegenpruttelen with some of the pronouns.

  • De kinderen hebben tegengeprutteld tegen het eten van groenten.
  • Ik heb gezien dat ze altijd tegengeprutteld hebben als ik ze vroeg hun kamer op te ruimen.
  • Mijn broer en zus hebben altijd tegengeprutteld als ze vroeg moesten opstaan.
  • Sommige studenten hebben tegengeprutteld tegen het maken van huiswerk.
  • Mijn collega's hebben vaak tegengeprutteld tegen de nieuwe regels.