resoneren

Conjugations List of Resoneren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikresoneerresoneerdeheb geresoneerd
jij, je, uresoneertresoneerdehebt geresoneerd
hij, zij, hetresoneertresoneerdeheeft geresoneerd
wijresonerenresoneerdenhebben geresoneerd
jullieresonerenresoneerdenhebben geresoneerd
zij, zeresonerenresoneerdenhebben geresoneerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Resoneren with some of the pronouns.

  • Ik resoneer met de muziek.
  • Jij resoneert met mijn woorden.
  • Hij/Zij/Het resoneert met de omgeving.
  • Wij resoneren samen op dezelfde golflengte.
  • Jullie resoneren krachtig met het publiek.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Resoneren with some of the pronouns.

  • Ik resoneerde vroeger vaak met zijn ideeën.
  • Jij resoneerde altijd met de natuur.
  • Hij/Zij/Het resoneerde diep met de muziekstukken.
  • Wij resoneerden intens met de emoties van het verhaal.
  • Jullie resoneerden harmonieus met elkaar.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Resoneren with some of the pronouns.

  • Ik heb geresoneerd met de lezing.
  • Jij hebt geresoneerd met de nieuwe theorie.
  • Hij/Zij/Het heeft geresoneerd met de kunsttentoonstelling.
  • Wij hebben samen geresoneerd tijdens de workshop.
  • Jullie hebben krachtig geresoneerd met de toeschouwers.