afdreggen

Conjugations List of Afdreggen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdreg afdregde afheb afgedregd
jij, je, udregt afdregde afhebt afgedregd
hij, zij, hetdregt afdregde afheeft afgedregd
wijdreggen afdregden afhebben afgedregd
julliedreggen afdregden afhebben afgedregd
zij, zedreggen afdregden afhebben afgedregd

Presens
Beta

Example presens sentences for Afdreggen with some of the pronouns.

  • Ik dregg af na het koken van de pasta.
  • Jij dreggt de tafel af na het eten.
  • Hij/zij dreggt de vloer af met een dweil.
  • Wij dreggen de borden af na het diner.
  • Zij dreggen de ramen af met een spons.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afdreggen with some of the pronouns.

  • Vroeger dregde ik altijd de ramen af op zaterdagochtend.
  • Toen ik jong was, dregde ik de afwas af na het avondeten.
  • Hij/zij dregde vroeger de stoep af met een bezem.
  • Wij dregden vaak de klaslokalen af na schooltijd.
  • In mijn jeugd dregden wij de fietsen af na een fietstocht.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afdreggen with some of the pronouns.

  • Ik heb de keuken afgedregd na het bakken.
  • Jij hebt de auto afgedregd voor de wedstrijd.
  • Hij/zij heeft de tuin afgedregd in het weekend.
  • Wij hebben het huis afgedregd voor de verhuizing.
  • Zij hebben de straat afgedregd tijdens de schoonmaakactie.