buitenlaten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | laat buiten | liet buiten | heb buitengelaten |
jij, je, u | laat buiten | liet buiten | hebt buitengelaten |
hij, zij, het | laat buiten | liet buiten | heeft buitengelaten |
wij | laten buiten | lieten buiten | hebben buitengelaten |
jullie | laten buiten | lieten buiten | hebben buitengelaten |
zij, ze | laten buiten | lieten buiten | hebben buitengelaten |
PresensBeta
Example presens sentences for Buitenlaten with some of the pronouns.
- Ik laat de hond buiten.
- Jij laat de kinderen buiten.
- Hij laat de kat buiten.
- Zij laat de vogels buiten.
- Wij laten de planten buiten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Buitenlaten with some of the pronouns.
- Ik liet de hond buiten.
- Jij liet de kinderen buiten.
- Hij liet de kat buiten.
- Zij liet de vogels buiten.
- Wij lieten de planten buiten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Buitenlaten with some of the pronouns.
- Ik heb de hond buiten gelaten.
- Jij hebt de kinderen buiten gelaten.
- Hij heeft de kat buiten gelaten.
- Zij heeft de vogels buiten gelaten.
- Wij hebben de planten buiten gelaten.