uitbellen

Conjugations List of Uitbellen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbel uitbelde uitheb uitgebeld
jij, je, ubelt uitbelde uithebt uitgebeld
hij, zij, hetbelt uitbelde uitheeft uitgebeld
wijbellen uitbelden uithebben uitgebeld
julliebellen uitbelden uithebben uitgebeld
zij, zebellen uitbelden uithebben uitgebeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitbellen with some of the pronouns.

  • Ik bel uit naar mijn vrienden.
  • Jij belt uit naar je collega's.
  • Hij/Zij belt uit naar zijn/haar familie.
  • Wij bellen uit naar de klanten.
  • Jullie bellen uit naar de docenten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitbellen with some of the pronouns.

  • Ik belde uit naar mijn vrienden.
  • Jij belde uit naar je collega's.
  • Hij/Zij belde uit naar zijn/haar familie.
  • Wij belden uit naar de klanten.
  • Jullie belden uit naar de docenten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitbellen with some of the pronouns.

  • Ik heb uitgebeld naar mijn vrienden.
  • Jij hebt uitgebeld naar je collega's.
  • Hij/Zij heeft uitgebeld naar zijn/haar familie.
  • Wij hebben uitgebeld naar de klanten.
  • Jullie hebben uitgebeld naar de docenten.