vaststaan
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | sta vast | stond vast | heb vastgestaan |
jij, je, u | staat vast | stond vast | hebt vastgestaan |
hij, zij, het | staat vast | stond vast | heeft vastgestaan |
wij | staan vast | stonden vast | hebben vastgestaan |
jullie | staan vast | stonden vast | hebben vastgestaan |
zij, ze | staan vast | stonden vast | hebben vastgestaan |
PresensBeta
Example presens sentences for Vaststaan with some of the pronouns.
- Ik sta vast.
- Jij staat vast.
- Hij/Zij/Het staat vast.
- Wij staan vast.
- Jullie staan vast.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vaststaan with some of the pronouns.
- Ik stond vast.
- Jij stond vast.
- Hij/Zij/Het stond vast.
- Wij stonden vast.
- Jullie stonden vast.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vaststaan with some of the pronouns.
- Ik heb vastgestaan.
- Jij hebt vastgestaan.
- Hij/Zij/Het heeft vastgestaan.
- Wij hebben vastgestaan.
- Jullie hebben vastgestaan.