wandelen

Conjugations List of Wandelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikwandelwandeldeheb gewandeld
jij, je, uwandeltwandeldehebt gewandeld
hij, zij, hetwandeltwandeldeheeft gewandeld
wijwandelenwandeldenhebben gewandeld
julliewandelenwandeldenhebben gewandeld
zij, zewandelenwandeldenhebben gewandeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Wandelen with some of the pronouns.

  • Ik wandel elke dag in het park.
  • Jij wandelt graag langs het strand.
  • Hij wandelt met zijn hond in het bos.
  • Zij wandelen samen door de stad.
  • We wandelen vaak in de bergen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Wandelen with some of the pronouns.

  • Vroeger wandelde ik altijd naar school.
  • Toen we jong waren, wandelden we vaak in het bos.
  • Hij wandelde rustig door het park terwijl hij naar muziek luisterde.
  • Op dat moment wandelden ze hand in hand langs het meer.
  • Elke zomer wandelden we langs de kustlijn van de stad.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Wandelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren gewandeld in het natuurgebied.
  • Jij bent al meerdere keren gewandeld in dit park.
  • Hij heeft vorige week een lange wandeling gemaakt.
  • Zij zijn naar het buitenland gereisd en hebben daar gewandeld.
  • We hebben onlangs een wandeltocht van 20 kilometer voltooid.