aaneenhangen

Conjugations List of Aaneenhangen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhang aaneenhing aaneenheb aaneengehangen
jij, je, uhangt aaneenhing aaneenhebt aaneengehangen
hij, zij, hethangt aaneenhing aaneenheeft aaneengehangen
wijhangen aaneenhingen aaneenhebben aaneengehangen
julliehangen aaneenhingen aaneenhebben aaneengehangen
zij, zehangen aaneenhingen aaneenhebben aaneengehangen

Presens
Beta

Example presens sentences for Aaneenhangen with some of the pronouns.

  • De verschillende onderdelen van het project hangen nauw aan elkaar.
  • Ik hang de foto's aaneen om een collage te maken.
  • Zij hangt de kleren aaneen op de waslijn.
  • Wij hangen de slingers aaneen voor het feest.
  • De leden van de vereniging hangen sterk aaneen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aaneenhangen with some of the pronouns.

  • Vroeger hingen de huizen aaneen langs deze straat.
  • Toen ik jong was, hing ik vaak met mijn vrienden aaneen.
  • In die tijd hingen de mensen sterk aaneen als gemeenschap.
  • Tijdens de oorlog hingen de gebeurtenissen onlosmakelijk aaneen.
  • Vroeger hing de economie van het land nauw aaneen met de agrarische sector.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aaneenhangen with some of the pronouns.

  • Ik heb de puzzelstukjes aaneengehangen om het geheel te vormen.
  • Hij heeft de draden aaneengehangen om een netwerk te creëren.
  • Zij heeft de argumenten aaneengehangen in haar betoog.
  • We hebben de schilderijen aaneengehangen voor de tentoonstelling.
  • De bouwvakkers hebben de stenen aaneengehangen tot een muur.