betamen

Conjugations List of Betamen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iknullnullnull
jij, je, unullnullnull
hij, zij, hetbetaamtbetaamdeheeft betaamd
wijnullnullnull
jullienullnullnull
zij, zenullnullnull

Presens
Beta

Example presens sentences for Betamen with some of the pronouns.

  • Het betamet je om op tijd te komen.
  • Ik beteem, jij beteemt, hij beteemt; wij betemen, jullie betemen, zij betemen.
  • Betamt het jou om zo'n taal te gebruiken?
  • Wij betamen ons in dit gezelschap goed te gedragen.
  • De regels schrijven voor dat het betamet om de docent met respect te behandelen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Betamen with some of the pronouns.

  • Vroeger betameden het om stil te zijn in de bibliotheek.
  • Toen ik jong was, betamde het me om naar bed te gaan vóór middernacht.
  • Elke dag betamde het ons om onze huiswerkopdrachten af te maken.
  • Het betamde hem niet om zo onbeleefd te zijn.
  • In die tijd betamde het haar om elke zondag naar de kerk te gaan.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Betamen with some of the pronouns.

  • Ik heb betamen betamend betamend.
  • Hebben jullie ooit betamen betamd?
  • Hij is altijd betamen betamend betamend.
  • Zij hebben zich niet betamen betamend betamend.
  • We zijn vergeten betamen te betamen.